De Oezbeekse toppianist Behzod Abduraimov is net de dertig voorbij, en met zijn drieluik Debussy/Chopin/Moessorgski ondertussen aan zijn derde cd toe. Behzod is niet het type pianist dat zich geroepen of verplicht voelt om de één à twee jaar een nieuwe plaat af te leveren. Dat vertelde René Martin, directeur van het wereldberoemde Festival de la Roque d’Anthéron, me een paar jaar geleden al nadat Abduraimov het publiek had verrukt met een recital dat mij in trance achterliet. Met zijn extraverte muziektemperament is hij een livepianist pur sang, dus was ik extra benieuwd wat hij met zijn nieuwste release in petto had. En dat is heel wat.
Wat algemeen opvalt in vergelijking met zijn eerste twee cd’s, is een grotere muzikale maturiteit en een verruiming en verdieping van het klankpallet. Dat levert een rondere sound en een verfijndere kleuring op.
Debussy’s CHILDREN’S CORNER klinkt relaxed, sensitief, argeloos en speels, en vooral: nooit te zwaar op de hand, maar tegelijk met een mooi overkoepelende spanningsboog die van de zes muzikale aforismen een boeiend geheel maakt. Het beroemde slotstukje “Golliwog’s Cake-walk” zit boordevol subtiele humor, wars van elk virtuoos vertoon.
Naar de PRÉLUDES van CHOPIN is een hele sprong, maar Behzod verklankt van bij het begin een overtuigende visie op zowel de 24 miniaturen als op het imponerende geheel. Donkere, vluchtige visioenen, af en toe doordrenkt met melancholische lyriek en een pregnant gevoel van gemis.
Miniatuurkunst is ook de noemer waaronder we MOESSORGSKI’S BEELDEN UIT EEN SCHILDERIJENTENTOONSTELLING kunnen catalogeren. Het verhaal van de Schilderijententoonstelling is bekend. Modest Moessorgski bezoekt de overzichtstentoonstelling gewijd aan zijn goede vriend Viktor Hartmann, die op 39-jarige leeftijd plots overleed. Beide mannen delen een fascinatie voor Russische geschiedenis en folklore, die ze in hun kunst willen vatten. De beelden, schilderijen en architecturale schetsen van Hartmann – en zijn dood uiteraard – grijpen Moessorgski zo aan dat hij in drie weken tijd een indrukwekkende pianocyclus neerpent.
Wat mij in Abduraimovs benadering enorm treft, is dat het absolute culminatiepunt van de cyclus hier niet zozeer het sluitstuk is, de majestueuze “Poort van Kiev”, maar de sinister klinkende “Catacomben”/(“Cum mortuis in lingua mortua”). Hiermee maakt de pianist terecht duidelijk dat deze picturale caleidoscoop in de eerste plaats over de dood gaat. De twee stukken die na deze gitzwarte episode nog volgen, “De Hut van Baba-Yagá” en “De Poort van Kiev”, zie ik veeleer als “postludia” die de luisteraar/toeschouwer “uitleiden” uit de tentoonstelling.
Zowel door de Chopin-préludes als door de Moessorgski-miniaturen loopt een rode draad: de pianist zoomt voortdurend in en uit, wat betekent dat zowel het kleinste detail als de onderlinge samenhang tussen de delen en het geheel van even groot belang zijn. Dat levert een bijzonder organische interpretatie op met superdiverse sferen en schakeringen.
Laatste vraag: wat met Abduraimovs verpletterende livereputatie? Hoe gaat hij daarmee om in een studioalbum? Staat zijn presente persoonlijkheid een intieme connectie met de muziek in de weg? Op dat vlak ben ik het niet eens met de recensent van De Standaard. De vraag is namelijk of je als artiest je persoonlijkheid überhaupt kúnt wegcijferen. “Toe-eigening” is toch hét sleutelwoord bij elke interpretatie, en die sluit elke vorm van abstractie maken van je eigenste persoonlijkheid a priori uit.
Kortom, een bijzonder genereuze en aanbevelingswaardige plaat, opgenomen in de Teldex Studio in Berlijn, op een topinstrument en met een prima soundengineering. Alleen jammer dat het inlegboekje geen persoonlijk geschreven tekst(en) bevat. Die hadden zeker voor een meerwaarde kunnen zorgen. Een live-cd zou misschien een goed idee zijn voor een volgende release? En uiteraard een terugkeer naar het podium!
Alpha Classics – http://www.outhere-music.com