De voorlaatste concertavond van Festival 2021 stond in het teken van laatste woorden. Die van Socrates (Crito, we zijn een haan verschuldigd aan Asklepios; betaal hem, vergeet het niet) en die van Christus (volgens het evangelie van Johannes: Het doel is bereikt).
Het doel is bereikt waren ook de laatste woorden die op de scene geprojecteerd werden voor het licht uitging nadat Erik Saties “La Mort de Socrate”, John Cages “Cheap Imitation III” en Franz Liszts “Via Crucis” de revue waren gepasseerd. Een beleefdheidsapplaus was wellicht niet het doel dat Lore Binon (sopraan), Jan Michiels (piano) en Lise Bruyneel (video en beelddramaturgie) voor ogen hadden, maar daar leek het – misschien zat de schouwburg gewoon vol erg gereserveerde mensen – wel verdacht op. Toegegeven: de 3 gekozen werken lenen zich ook niet tot feestelijke uitbundigheid.
Satie omschreef zijn werk als een “wit stuk” – zuiver en zonder uitgesproken emoties. In de muziek vertaalt zich dat in calvinistische zuinigheid. De pianobegeleiding is eenvoudig, uitgepuurd en repetitief. De zangstem is puur recitatief – of toch zo bedoeld. Voor sommigen is dat een garantie voor verveling – de man naast me had al gauw meer oog voor zijn iPhone dan voor het podium – en rechts achter me hoorde ik de diepe, trage ademhaling van iemand die onderuit gezakt en met het hoofd rustend op een hand iets vroeger dan gepland een punt achter een vermoeiende dag zette – voor anderen een recept voor verstilling en verdieping. Doel bereikt wat ons betreft.
De opdracht voor “La Mort de Socrate” kreeg Satie van Winnaretta Singer, princesse de Polignac. Zij vroeg Satie om wat stukken te schrijven die gecombineerd en afgewisseld zouden worden met fragmenten uit teksten van Oudgriekse auteurs. Satie liep niet echt warm voor die vorm en besloot om een ‘gezongen‘ stuk te componeren, maar hij wilde dat de zangstem zoveel mogelijk aanleunde bij het reciteren van de tekst. De grootste pluim van dit verslag mag op de hoed van Lore Binon omwille van de ijzersterke vertolking van de teksten en zangpartij. Bij andere uitvoeringen – die van de Canadese sopraan Barbara Hannigan en Reinbert de Leeuw, bijvoorbeeld – lijkt de zangstem verdacht veel op…euhm…zingen. Dat deed Binon, technisch gezien, uiteraard ook. En ze deed dat voortreffelijk, vooral omdat ze de teksten al zingend toch nadrukkelijk recitatief neerzette. Dat gaf, in combinatie met de zakelijke toon van de teksten – Franse vertalingen van teksten van Plato – een bijzonder en dubbel effect. Aan de oppervlakte had deze uitvoering iets komisch – het effect dat je krijgt als je kinderen plots al wat ze willen zeggen gaan zingen: “Paaaa-pa, ik be-he-hen klaa-haar!” Maar als je daar voorbij keek, kreeg je bevreemding: je weet dat er gezongen wordt, maar zo klinkt het niet, het lijkt op spreken, maar dat is het niet. De verwondering over die paradox had als bijwerking dat er bij momenten stukken van de tekst – die op een transparant doek voor het podium werden geprojecteerd – aan mijn aandacht ontsnapten. Doel bereikt wat ons betreft.
Want we werden – als dichter/schrijver – in deze opvoering vooral geprikkeld door het proces in de gekozen muziekstukken waarbij woorden steeds meer, gedeeltelijk of helemaal, verdwijnen en vervliegen – schrijven is schrappen – en hoe Lise Bruyneel die vervlogen teksten in de beelddramaturgie als, soms vlijmscherpe, soms erg vage, soms uitdrukkelijke, soms suggestieve, visuele herinneringen weer in scene bracht. John Cage baseerde zijn “Cheap Imitation III” nogal letterlijk op Saties stuk, de zanglijn is duidelijk te herkennen in Cages ritmische pianolijn, maar hij liet de oorspronkelijke teksten volledig weg. In de enscenering vertaalde zich dat, als overgang tussen Saties en Cages werk, in een kort stukje ‘lipsyncing’ van de sopraan voor ze het podium aan Jan Michiels alleen liet en in verknipte stukken tekst (uit het Franse origineel van Satie) in combinatie met oorspronkelijke Griekse teksten die over vervormende afbeeldingen van Socrates geprojecteerd werden.
De stukken van Satie en Cage worden, om evidente redenen, regelmatig aan elkaar gelinkt. De combinatie tussen “La Mort de Socrate” (en Cages muzikale kloon ervan) en Liszts “Via Crucis” is ook niet uniek, maar kom je minder frequent tegen. We zijn zelf niet helemaal overtuigd van de meerwaarde van de combinatie van de eerste twee stukken met het laatste. Inhoudelijk sluiten ze alle drie naadloos op elkaar en het laatste-woorden-thema aan. Ook vanuit het vervlogen-teksten-oogpunt klopt het plaatje nog: in de ‘kleine versie’ van dit Liszt-stuk dat Jan Michiels bracht zijn de originele, Latijnse teksten weggevallen. Tenminste: in de uitvoering van het stuk is geen tekst hoorbaar. Liszt voegde bij de oorspronkelijke partituren nog wel de Latijnse teksten toe, maar niét om gezongen te worden. Ze stonden er nog om de pianist zeer bewust te maken van de betekenis van de muziek.
Het derde stuk onderscheidde zich ook van de twee voorgaande doordat de (video)beelden veel explicieter en dominanter op de voorgrond traden. We noteerden ergens “stomme film” in ons programmaboekje. Omdat ieder van de kruiswegstaties met een moderne pancarte op doek werd aangekondigd, maar vooral omdat het soms leek alsof de muziek er slechts was als begeleiding bij het beeld. Of moesten we daar een omkering van vervlogen-woord-gegeven in herkennen: zoals de beelden herinneringen opriepen van de tekst, moesten ze nu de muziek doen vergeten? Erg sterk in dit stuk werk van Lise Bruyneel was het knieënmotief dat als rode draad doorheen de kruisweg was geweven; het begon met een close-up van de knieën (plus een stukje dij en onderbeen) van een Christus aan een kruis, gaandeweg vloeien die over in stevige sportersbenen, vrouwenknieën, enzovoorts om uiteindelijk weer terug bij de gekruisigde en met bloed bespatte knieën van Christus uit te komen. Doel bereikt wat onszelf betreft.
Lise Bruyneel