Tekst: Wilfried Westerlinck
Een behoorlijk bezet operahuis in Antwerpen was het om de 75 jarige werking van het ANZ te vieren met een programma dat getuigde van hun inzet om het Nederlandstalig lied, de Vlaamse componisten en de muziekcultuur te ondersteunen en te promoten. De ‘Sinfonietta Vlaanderen’, het koor ‘Fine Fleur’ en de vocale solisten Fleur Strijbos, Jan Caals en Joris Derder werden ingezet onder de algemene leiding van Edwig Abrath om hier een feestelijke avond van te maken.
De keuze om als opmaat de ‘Vrolijke Ouverture’ van de Uilenspiegel onder de componisten, Marcel Poot, te programmeren was meer dan terecht. Erg accuraat leidde Adwig Abrath zijn gedisciplineerde falanx door de gevaren van dit pittig en opgewekt werk dat na 90 jaar nog steeds een spontane glimlach weet te toveren op vele gezichten. Er zijn maar weinig werken in ons landje geschreven die dit kunnen bewerkstelligen. Het driedelig ‘Symfonsch gedicht’ voor fluit en orkest van Peter Benoit werd spijtig genoeg niet al te overtuigend neergezet door de soliste Louise Waterschoot. Benoit heeft wel met dit werk een standaardwerk geschreven, dat zeker meer mag uitgevoerd worden in onze concertzalen. Gedurfd voor deze gelegenheid was de programmatie van
‘ Ode aan Claude Debussy’ van de nu 95 jarige Frits Celis, die zelf jarenlang dirigent en muziekdirecteur was van de Vlaamse Opera.
Celis schreef in 1991 dit vrij expressionistisch klinkende klaaglied bijna als een reflectie rond het citaat, dat in het midden van de compositie opduikt in een langgerekte melodische trompetmelodie. Deze komt uit Debussy’s onvoltooide opera ‘La chute de la maison Usher’ naar een verhaal van Edgar Allan Poe. Frits Celis weet in zijn Ode de atmosfeer op een prangende en beklijvende wijze op te roepen in een kleurrijk maar steeds intiem gehouden compositie, die gedragen en weloverwogen weerklonk. Edwig Abrath bewees hiermee zijn grote innerlijk overtuigende muzikaliteit. In het tweede deel van deze avond maakten we kennis met de 20 jarige componist Yngwie Janseghers, die met de ronkende titel ‘Kammersymphonie’ een minicompositie afleverde van enkele minuutjes. Als coda – of was het bedoeld als hoogte punt? – weerklonk plots een Beethoven-citaatje. Veel bracht het niet bij : veel geblaat en weinig wol.
De kers op de 75 jarige taart was voorbehouden aan ‘Proverbia Breugheliana’ van Marinus De Jong, die 40 jaar geleden overleed. Een uit de kluiten gewassen cantate uit 1959 voor soli, koor en orkest en waarvoor de wat archaïserende teksten werden geleverd door Bert Peleman aangevuld met spreekwoorden in het Oud-Nederlands. Het betreffende schilderij van Pieter Breughel de Oude, dat in Berlijn te bewonderen valt, is een ongelooflijke wirwar van allemaal kleine tafereeltjes en beeldt meer dan 100 spreekwoorden uit waarvan we er sommigen nog dagdagelijks gebruiken..
‘ Proverbia Breugheliana’ is van eenzelfde soort makelij: in snel tempo tuimelen miniatuur etappes over elkaar heen. Toch verdeelt de componist het geheel in twee delen: de ‘Verkeerde wereld’ en ‘de Kermis’. Dit groot muziekvertelsel doet nu wat gemaakt en belerend aan, maar toch is het een werk dat fris, humoristisch en luimig klinkt en plezierig is om te beluisteren. Marinus De jong in zijn immer weelderige stijl toont hierbij zijn grote vakkennis en weet de schwung er in te houden tot de magistrale slotakkoorden toe. Gewoon een gezellige en spitsvondige compositie om een feestelijke avond te besluiten!
Solisten, koor, orkest en dirigent Edwig Abrath mochten een terecht welverdiend en ruim applaus in ontvangst nemen.
Doe zo voort ANZ !