Het N-woord: De geschiedenis van een beladen begrip door Ewoud Sanders

by Gustave Min

‘Een beladen begrip’ heet het in de ondertitel. Toch moet ook dit verhaal verteld worden omdat kennis en nuance vaak ontbreekt.  

Aan het eind van de achttiende eeuw stelde een woordenboek dat ‘negers’ beestachtig, ongodsdienstig onredelijk, ontrouw, schaamteloos, woest en wreed zijn Stamden zij, ‘gelijk wij wel af van de eerste mens? Halverwege de negentiende eeuw meldde een veelgebruikt naslagwerk dat ‘negers’ niet kunnen niezen. 

De geschiedenis van het n-woord toont op pijnlijke wijze de witte superioriteitswaan. Die leidde er onder meer toe dat zwarte mensen in 1900 in b.v. Nederland in een dierentuin in Den Haag werden tentoongesteld. En in 1928 op een Nijverheidsbeurs in Rotterdam In onze taal leverde die superioriteitswaan woorden op als négeren (ik néger, jij négert) voor ‘hard en onbarmhartig behandelen. En negerzweet voor ‘koffie’ om maar enkele voorbeelden te geven. 

In woord en beeld brengt taalhistoricus Ewoud Sanders deze beladen geschiedenis in kaart. 

De herkomst van het n-woord laat zich kort samenvatten. Aan het begin van de zeventiende eeuw vinden we het in twee vormen: negro en neger. Negro leenden wij uit het Portugees of het Spaans. In die talen betekent het ‘zwarte’. De Portugezen en Spanjaarden namen het op hun beurt over uit het Latijn. In die taal betekent niger ‘zwart’. De woordvorm neger kan op twee manieren zijn ontstaan. Mogelijk gaat die terug op het Franse nègre (‘zwarte’). Een andere mogelijkheid is dat neger is ontstaan als vervorming van negro, al dan niet onder invloed van het Franse nègre. 

 

Aanvankelijk vinden we dus twee woordvormen, negro en neger. Daarvan is negro het oudst. Dit woord duikt voor het eerst op in een notariële akte uit 1566, afgegeven in Antwerpen. Het gaat om een verklaring van goed gedrag voor een zekere Antoon Rodrigues. Antoon is een ‘negro oft moriaen’, aldus de akte. Hij woont al 24 jaar in Antwerpen en is werkzaam als verver in de lakenindustrie. 

Antwerpen was toen een belangrijk centrum voor handel en diplomatie. Er woonden veel Portugese en Spaanse handelaren en diplomaten. Zij brachten hun families, dienaren en tot slaafgemaakten mee. De kans is groot dat Antoon via een Spaanse of Portugese familie in Antwerpen was beland. Meer is er niet over hem bekend. 

Vooralsnog zijn er geen andere bewijsplaatsen gevonden voor het woord negro uit die periode. Antoons akte is dus een geïsoleerde vindplaats, zoals taalkundigen dat noemen. Dat komt waarschijnlijk doordat een ander woord voor mensen met een zwarte huidskleur toen gangbaarder was, namelijk moor of moriaan. Ook Antoon wordt zo genoemd. 

 

Moor van Mauritanië  

Moor werd al sinds de dertiende eeuw in het Nederlands gebruikt. Aanvankelijk voor ‘bewoner van Mauretania’ een rijk dat het noorden van Algerije en Marokko omvatte (niet te verwarren met het huidige Mauritanië, dat is gelegen aan de westkust van Afrika). Later ook voor ‘iemand met een zwarte huidskleur’ in het algemeen, voor ‘Arabier of ’moslim’. Moor bleef heel lang een concurrent voor de woorden negro en neger. 

Sommige zullen misschien snel denken aan Moortje, een bekend blijspel uit 1615 van Gerbrand Adriaensz Bredero. Daarin speelt Negra, een slaafgemaakte, zwarte vrouw, een belangrijke rol. Anderen denken wellicht aan ‘Moriaantje zo zwart als roet’, een bekend kinderliedje dat dateert uit het midden van de negentiende eeuw. Ook toen was moor dus nog een bekend begrip. Dat liedje gaat over een zwarte jongen die vanwege zijn donkere huid door drie witte knapen wordt getreiterd. Ze worden hierover aangesproken door Nikolaas, een sinterklaasachtige, volwassen witte man. Om dat ze niet naar hem willen luisteren, stopt hij ze in een grote pot vol zwarte inkt. Daardoor worden de pestkoppen nog zwarter dan het ‘Moriaantje’. 

Wat gebeurt daar een tentoongestelde wilde. 

Afgaande op de cijfers die A.J. van der Aa noemt, telde Suriname halverwege de negentiende eeuw slechts 4.5 procent witte mensen. Hoe de verhouding tussen zwarte en witte mensen toen in Nederland was, weten we niet. Nederland telde in 1850 zo’n drie miljoen inwoners. Onder hen bevonden zich waarschijnlijk enkele honderden zwarte mensen, vooral in de grote steden. 

Wat we wel weten is dat veel witte Nederlanders kennelijk heel graag eens met eigen ogen wilden zien hoe zwarte mensen ‘er in het echt’ uit zagen. Dat bleek in mei 1854. Toen waren er op een kermis in Den Haag, in een tent op het Buitenhof, ‘voor de eerste maal in Holland’ vier ‘wilden of Bosjesmannen te zien. Het ging om ‘Smoon, de Boschdokter, Junka, de Leeuwenjager’ en hun beider vrouwen. Ze kwamen uit Zuid-Afrika en vertoonden dagelijks, van ’s ochtends elf uur tot middernacht, een ‘act’ van een halfuur. 

Inmiddels is Bosjesman een politiek incorrect woord, toen was het heel gangbaar. Het is een verzamelnaam voor een aantal bevolkingsgroepen in onder meer Zuid-Afrika. Zij worden nu San genoemd. 

De ‘Boschmenschen’ waren op tournee in Europa. Alleen al in Den Haag kwamen er ruim 15.000 mensen naar hen kijken. Vooral Junka’s gebrul als leeuwenjager maakte veel indruk. Ook koning Willem III, die regeerde vanaf 1849, zijn broer prins Hendrik en hun oom prins Frederik bezochten de ‘vier wilden’. 

Na Den Haag deden de Zuid-Afrikanen Haarlem, Utrecht en Rotterdam aan. Vrouwen en kinderen kregen het advies overdag te komen, om de ergste drukte te vermijden. Ze gelijken meer naar Apen dan naar Menschelijke Wezens’, meldde de Rotterdamsche Courant in augustus 1854. Deze tekst stond ook op een zogenoemd strooibiljet waarin reclame werd gemaakt voor de ‘Bosjesmannen’. Ter geruststelling voegde een dagblad hieraan toe: ‘Men kan hen zonder het minste gevaar naderen.” 

 

Op de kermis in Amsterdam werden Smoon en de anderen ‘geïnspecteerd’ door zes artsen – het Algemeen Handelsblad publiceerde hun namen. Waar die inspectie uit bestond, is niet overgeleverd, maar waarschijnlijk werden onder meer hun schedels gemeten. De Bosmensen zijn de bezichtiging in vele opzichten meer dan waard, meldde het Handelsblad. Vreemd is het een hunner zeer goed Hollandsch, bij de Kaapsche Boeren aangeleerd, te hooren spreken, terwijl de andere man zich vrij goed in het Engelsch uitdrukt.’ 

 

Een wit geschminkte ‘Neger-Acteur’ oftewel de Black and White Minstrel.  

Er was nog een andere plek waar witte Nederlanders en mensen uit onze westerse-cultuur konden gaan kijken naar zwarte mensen en dat was in het theater. Daar had je de keuze tussen mensen die van nature een zwarte huidskleur hadden, of witte mensen die zich zwart hadden gemaakt. 

Witte acteurs die de rol van Afrikaanse tot slaafgemaakten speelden, schminkten zich zwart. Maar op een gegeven moment gingen ook witte muzikanten zich zwart schminken. Het is een wonderlijk verschijnsel: men keek neer op de zwarte huidskleur en hing er allerlei verwerpelijke theorieën aan op. Tegelijkertijd had die huidskleur kennelijk een bepaalde aantrekkingskracht of amusementswaarde. En dus kwamen er in 1847 vijf witte Britse muzikanten naar Amsterdam om daar, zwart geschminkt, op te treden onder de naam ‘Ethiopian Serenaders’. Het ging om een zogenoemde minstrel show. “Hunne zangwijzen zijn in den smaak der Negers en worden begeleid door muzijk-instrumenten welke in Africa in zwang zijn’, meldde de Amsterdamche Courant op 30 juni 1847. Gekleed in modieuze avondkleding traden de ‘Ethiopian Serenaders’ ruim een jaar bijna onaf gebroken op. Er zouden nog vele andere minstrel shows volgen. 

Het gaat hier om een voorbeeld van blackface, zoals we dat tegenwoordig noemen. Dit verschijnsel is begin dit jaar gronfig in kaart gebracht door Elisabeth Koning en Wilfred Takken in hun boek Zwart op wit. Twee eeuwen blackface in Nederland voor b.v. Nederland. 

Wel is het goed om te vertellen dat het omgekeerde ook voorkwam, dus dat er zwarte acteurs waren die zich wit schminkten. Het bekendste voorbeeld is de Amerikaanse acteur Ira Aldridge (1807-1867). Hij was de zoon van een Amerikaanse predikant. Omdat zijn toneelcarrière in de vs vanwege racisme niet van de grond kwam, maakte hij de oversteek naar Engeland. 

In 1855 deed hij Nederland aan. Het eerste stuk dat hij hier speelde was The Tragedy of Othello, the Moor of Venice van William Shakespeare. Dit gaat over een zwarte Afrikaanse prins die leeft in een Europese samenleving vol racistische vooroordelen. Het stuk ging half februari 1855 in première in Amsterdam. De bespreking in het Algemeen Handelsblad is veelzeggend. Nee, het optreden van Aldridge voldeed niet aan de geldende schouwburgregels van kunst en smaak. Daarvoor speelde hij te heftig. Desalniettemin trof zijn vertolking van Othello de toeschouwers zodanig dat hij ‘daverende toejuichingen’ kreeg en wel zes keer werd teruggeroepen. Dat kwam door zijn waarachtigheid. Die […] was zigtbaar in zijn voorkomen, hetwelk door de kleur van zijn vel, het haar en den vorm van het gelaat den echten Afrikaan verried en dus tot de vertegenwoordiging van den Moor van Venetië op de treffendste wijze medewerkte.’ 

Toch had Aldridges uiterlijk volgens het Handelsblad ook nadelen. Ja, hij speelde ‘geweldige uitbarstingen van toorn, woede en razernij, den natuurmensch en vooral ook den hartstogtelijken Afrikaan zoo eigen’, maar een en ander was niet af te lezen aan zijn gezicht. ‘Want daartoe leent zich een negergelaat niet, maar wel in het rollen van zijner oogen, in het fronzen zijner wenkbraauwen, in het hijgen zijner boezem.’ 

Aldridge speelde Othello in Amsterdam, Den Haag, Haarlem, Leiden, Rotterdam en Utrecht. In Den Haag kwam de koninklijke familie kijken. Naast Othello speelde De Neger-Acteur’, zoals hij in sommige kranten werd genoemd, op zijn korte tournee door Nederland de titelrol in Shakespeares Macbeth en de joodse woekeraar Shylock in De koopman van Venetië. Dat deed hij wit geschminkt. 

Indertijd was het traditie om na afloop van zo’n tragedie een korte klucht op te voeren, zodat de bezoekers blij konden vertrekken. In dit geval werd herhaaldelijk De Domme Neger Mungo, of het Hangslot opgevoerd. Dit is een vertaling van The Padlock, een Brits stuk dat al sinds 1768 op Europese podia te zien was. Aldridge speelde de hoofdrol. Mungo is een slaafgemaakte knecht die drinkt en steelt en het ervan neemt als zijn witte baas van huis is. Bij thuiskomst ranselt zijn ‘meester’ hem af. 

Overigens was Aldridge een fel tegenstander van de slavernij. Hij gaf er, ook in Nederland, lezingen over. Dat hij indertijd bij herhaling werd aangekondigd als de ‘Wereld- beroemden Afrikaanschen Tooneelkunstenaar’, in plaats van als de Amerikaanse of Britse acteur, komt doordat Aldridge het fabeltje rondbazuinde dat hij een gevluchte Afrikaanse prins was. 

Dit en nog veel meer komt aan bod in Het N-woord: De geschiedenis van een beladen begrip door Ewoud Sanders.  

Een aanrader in deze toch wel soms beladen materie. 

Ewoud Sanders (1958) is historicus en journalist. Hij is bekend van de taalrubriek ‘Woord Hoek’ (twintig jaar lang in NRC) en promoveerde in 2017 op een onderzoek naar joodse personages in jeugdverhalen. In 2021 ontving hij de Groenman-taalprijs. 

Het N-woord: De geschiedenis van een beladen begrip door Ewoud Sanders verscheen bij uitgeverij Prometheus in een rijkelijk geïllustreerde paperback uitgave blz 190 € 20,00 verkrijgbaar in de boekhandel en online ISBN 9789044653403 uitgeverijprometheus.nl 

 

Misschien houdt u ook van:

Wij gebruiken cookies om onze website en de inhoud er van te optimaliseren. Akkoord