Wat voorafging
Tot het einde van de twintigste eeuw kende de kunstgeschiedenis van de Nederlanden een vrij duidelijk begin in het tweede kwart van de vijftiende eeuw, met als belangrijkste namen Jan van Eyck (ca. 1390-1441) en Rogier van der Weyden (ca. 1400-1464). Zij waren de voornaamste vertegenwoordigers van de Vlaamse Primitieven, hoofdzakelijk actief in de Bourgondische Nederlanden. Hun tot dan toe ongekende naturalisme zou karakteristiek worden voor de schilderkunst in de Lage Landen. In de Noordelijke Nederlanden (een lastig begrip omdat in de middeleeuwen nog niet zoiets bestond als de Nederlandse natie) zou de schilderkunst later in de vijftiende eeuw in het graafschap Holland een aanvang hebben genomen, met name in Haarlem.
Vlak na de Tweede Wereldoorlog groeide in kleine kring het besef dat de Vlaamse Primitieven hun meesterwerken niet vanuit het niets hadden kunnen maken. Langzaam maar zeker werd duidelijk dat het eerste hoofdstuk van de Nederlandse schilderkunst een kwart eeuw eerder was geschreven, in de periode tussen 1375 en 1420 en niet in Bourgondisch Brabant, Vlaanderen of Holland, maar in het hertogdom Gelre en met name in Nijmegen.
Aan het eind van de veertiende eeuw ontstond rond de hertogen van Gelre een hofcultuur naar Frans model, waarbinnen een belangrijke rol werd toebedeeld aan kunstenaars. Aanvankelijk had dat veel te maken met de heraldiek, een systeem van symbolen om adellijke personen, families en organisaties te identificeren. Gelet op de grote hoeveelheid edellieden was de heraldiek een ingewikkelde discipline. Elk hof had een of meer specialisten die zich ermee bezighielden, de zogenaamde herauten. Deze lieden reisden veel, zagen veel en kenden veel mensen. Ze moesten beschikken over een goed geheugen en hadden een behoorlijke talenkennis. Herauten traden aanvankelijk vooral naar buiten als aankondigers bij toernooien en plechtigheden. Het waren sprekers met gezag en verwierven in de loop der tijd posities als vertrouweling of diplomaat. De Nederlandse woorden ‘schilder’ en ‘schilderen’ bewijzen de relatie tussen de heraldiek en de vroegste schilderkunst in de Noordelijke Nederlanden. De eerste Nederlandse schilders versierden de uitrustingen van ridders – met name hun schilden – met heraldische familietekens.
De cultuur van het Gelderse hof.
Lang is gedacht dat het hof van Gelre geen culturele rol van betekenis vervulde. Dit in tegenstelling tot het bisdom Utrecht en het Haagse hof van de graven van Holland. In de afgelopen decennia is echter gebleken dat de kunstzinnige bloei van het hertogdom opmerkelijke resultaten heeft opgeleverd en dat Gelre tussen 1375 en 1420 in cultureel opzicht juist voorop- liep. Het Wapenboek Gelre b.v. met meer dan 1750 wapens van Europese edellieden, is het belangrijkste armoriaal van Europa uit die tijd. Het is samengesteld door Claes Heynenzoon, de heraut Gelre, maar de wapentekeningen zijn waarschijnlijk van Herman en/of Willem Maelwael. In dit boek is de beroemde Keizer- en Gelretekening opgenomen, evenals een afbeelding van de heraut Gelre, waarschijnlijk eveneens van hun hand.
De invloed van het Franse hof komt duidelijk naar voren in het Gebedenboek van Maria van Gelre, die voor haar huwelijk met de Gelderse hertog Maria d’Harcourt heette. Als voormalig hofdame in de Franse koninklijke paleizen bracht zij de hoofse etiquette en cultuur naar Gelderland. De tekst is geschreven door de Arnhemse monnik Helmich die Lewe, terwijl de miniaturen waarschijnlijk van de hand zijn van een Nijmeegse verluchter. Uit het uiterste noorden van het hertogdom was beeld houwer Claes van Werve afkomstig, zoals is af te leiden uit het door hemzelf opgeschreven grafschrift, waarin hij zich ‘van Hattem’ noemt. Werven is een buurtschap in de omgeving var Hattem, de locatie waar hertogin Catherina van Beieren- Holland, de echtgenote van hertog Willem I van Gelre, meestal woonde. Van Werve reisde zijn oom Claes Sluter achterna naar Dijon, waarbij opmerkelijk is dat Van Werve en Maelwael beide daar voor het eerst in 1395 in bronnen voorkomen. Mogelijk heeft de Gelderse hertogin een vinger in de pap gehad bij het vertrek van beiden, want haar jongere zus was getrouwd met Jan zonder Vrees en haar achternicht was de koningin van Frankrijk: Isabella van Beieren, de eerste Franse opdrachtgever van Maelwael. Van Werve heeft aan het Bourgondische hof in Dijon enkele van de profeten van de Mozesput uit steen gehouwen, evenals het beeld van hertog Filips de Stoute op diens graftombe, enige engelen en een aantal van de beroemde pleurants.
De Maelwaels, een Nijmeegs kunstenaars- geslacht
De gebroeders Van Lymborch stamden via hun moeder uit een kunstenaarsgeslacht dat aan het eind van de veertiende eeuw in Nijmegen een prominente plaats innam: de familie Maelwael. In de halve eeuw tussen 1370 en 1420 stonden drie generaties van dit geslacht aan de wieg van de Nederlandse schilderkunst. Want het is niet overdreven om te stellen dat de schilderkunst van de Nederlanden in Nijmegen begon.
De eerste keer dat de naam Maelwael als ingezetene van Nijmegen wordt genoemd, is in 1373. Vanaf het jaar 1382 komen we drie mannelijke Maelwaels tegen: Herman, Willem en Johan, waarschijnlijk broers. Waar komen zij vandaan? Uit Kleef of uit Xanten, in de archieven van deze steden komt de familienaam Maelwael in de eerste helft van de veertiende eeuw verschillende malen voor, overigens zonder verwijzing naar het schildersberoep. Zoals die van de mogelijke grootvader, Willem Maelwael, bode van het Sint-Viktorstift in Xanten. Dat diens zoon, Herman Maelwael, bodebussen beschildert, sluit daarbij aan. Zijn naam duikt in 1373 voor het eerst in Nijmegen op en hij staat dan te boek als schilder. Maar wat zegt de naam Maelwael ons? Is het een plaatsaanduiding, een verwijzing naar een molen wellicht of naar een verraderlijk deel van de rivier? Historici verklaren het als ‘maal wel’, wat in modern Nederlands betekent: ‘schildert goed’. De familienaam zou dus duiden op een talent, een reputatie of een beroep. Deze opvatting wordt ondersteund door de Latijnse vertaling ‘Pictoris’ die voor ‘Maelwael’ wordt gebruikt in Vaticaanse documenten uit die tijd.
De eerste generatie ‘Nijmeegse’ Maelwaels werd gevormd door de schilders Herman en Willem en priester (‘presbyter’) Johan Maelwael. Deze laatste raakte in conflict met een machtig klooster, werd in de kerkelijke ban gedaan (vandaar de Vaticaanse documenten) en uiteindelijk geëxcommuniceerd. Het maakte in Nijmegen nog maar weinig indruk. Door het westers schisma was het gezag van de kerk gering en zelfs een pauselijke banvloek kon worden ontkend of gerelativeerd.
Herman en Willem komen in de Nijmeegse annalen voor van 1373 tot 1396 en verdwijnen dan uit beeld. Willem had een dochter, Mechteld (Metta), en een zoon, Johan. Deze Johan Maelwael was ook schilder en zijn werk viel op. Hij kreeg een opdracht van de Franse koningin en vertrok naar Parijs. Al snel was hij de bestbetaalde kunstenaar van Frankrijk. Zeventien jaar werkte Johan Maelwael vervolgens aan het Bourgondische hof in Dijon, waar hij de kwartiermaker en mentor werd van zijn Nijmeegse neefjes, de drie oudste zonen van zijn zus.
Deze broers, Herman, Paul en Johan, vormen de derde generatie. Ze werden regelmatig Maelwael genoemd, maar meestal naar hun vader – Van Lymborch. Hun talent was al vroeg bekend. Ze vertrokken niet lang na hun oom uit de Waalstad naar Brussel, Bourgondië en Parijs en groeiden uit tot de belangrijkste schilders van hun tijd. In 1415 overleed Johan Maelwael in Dijon. Hij liet een weduwe en vier kinderen achter. Een jaar later stierven kort na elkaar ook zijn neven. Eerst Johan, daarna Herman en Paul. Zij lieten geen kinderen na en overleden waarschijnlijk in Parijs, mogelijk aan de pest. De kinderen van Johan Maelwael en de overgebleven kinderen van zijn zus Metta verschijnen in de eerste helft van de vijftiende eeuw nog regelmatig in Nijmeegse en Franse archieven. Na 1460 komt de naam Maelwael in Nijmegen en elders niet meer voor.
Wil je meer weten ontdek dan dit fantastische boek compleet met een overzicht van kaarten, tabellen en internationale musea, bibliotheken en archieven. Hiermee kun je dit een volledig ontdekkingswerk noemen over Johan Maelwael en de Gebroeders Van Lymborch prachtig vormgegeven met talrijke illustraties een warme aanrader voor de middeleeuwen liefhebbers.
André Stufkens en Clemens Verhoeven
De auteurs publiceren over kunst en geschiedenis en namen in 2002 het initiatief voor de terugkeer van de Maelwael-Van Lymborchs naar Nederland. Het resulteerde in een keten van publieksactiviteiten, exposities, festivals, publicaties, onderzoek van de Maelwael Van Lymborch Studies en het museum Gebroeders Van Lymborch Huis en daarmee in de verdere bekendheid van deze kunstenaars in binnen- en buitenland.
Johan Maelwael en de gebroeders Van Lymborch: Grondleggers van de Nederlandse schilderkunst door André Stufkens en Clemens Verhoeven verscheen bij Walburgpers in een rijk geïllustreerde hardcover uitgave blz 204 € 29,99 verkrijgbaar in de betere boekhandel als online ISBN 9789464563313 www.walburgpers.nl