Ontstaan als een kleine sekte werd het christendom in 391 door keizer Theodosius I benoemd tot staatsgodsdienst. Een straffe stoot, want zit die godsdienst niet vol interne tegenstrijdigheden en onmogelijke verhalen die zelfs de minst sceptische gelovigen tot ongeloof dwingen? Niet echt. Hoewel geschreven in “vissersgrieks” had de new kid on the block naast veel eenvoudige mensen ook behoorlijk wat intellectuele verdedigers die het voor haar opnamen. Er waren ook behoorlijk wat critici, maar soms zijn bewegingen die worden geschraagd door inspirerende verhalen, niet te stoppen. Daarover gaat ‘Je hebt gewonnen, Galileeër’. Geschreven door Anton van Hooff, een oudhistoricus en behoorlijk militante atheïst, die de kunst verstaat om met voldoende distantie een eerlijk werk te schrijven dat een objectief relaas brengt van historische debatten die woedden tussen protagonisten als Origines, Justinus en Tertullianus aan christelijke zijde en Kelsos, Porfyrios en Julianus aan de andere zijde.
Vooral die laatste, Julianus, spreekt tot de verbeelding. Hij ging de geschiedenis in als Julianus Apostatus, ofwel Julianus de Afvallige. Auteur van het Tolerantie-edict uit 362, waarmee hij juridische gelijkheid garandeerde voor alle religies. Tegelijk ook auteur van de publicatie ‘Tegen de Galileeërs”, een “Why I am not a christian” van Bertrand Russell avant la lettre. Hij zag het dus niet echt zitten met die assertieve sekte en haar valse beweringen over mirakels. Hij noemde de Nazarener Jezus Christus steevast en smalend “Galileeër”. Een Galileeër was voor hem niet meer dan een randfiguur die zelfs geen echte jood uit Judea was, maar wel iemand uit een randgebied genaamd Galilea.
Maar kijk: nauwelijks dertig jaar nadat Julianus de heidense godenverering weer invoerde en decreteerde dat enkel heidense leraren recht hadden op een overheidssalaris, waren de rollen in het jaar 392 al omgedraaid: de heidenen werden vervolgd door de christenen. Over echte mirakels gesproken: dit is er een. Vandaag kijken we misschien wat meewarig naar de manier waarop de narcisten of apologeten van het kleinste verschil van mening verschilden over de mirakels en geloofspunten van toenmalige religies, maar destijds stonden deze debatten werkelijk in het midden van het publieke debat. Was het monotheïsme te rijmen met de goddelijkheid van zowel God, àls zijn zoon Jezus, àls de Heilige Geest? Een leuke twistappel als je tijd hebt om het niet over pakweg de klimaatcrisis of een of andere pensioenhervorming te palaveren.
Auteur Anton van Hooff volgt meestal het schema woord-en-tegenwoord, maar naar het einde van zijn boek levert hij toch behoorlijk wat atheïstisch geïnspireerde kritiek. Eerst bij monde van Julianus zelf: “Julianus keerde zich tegen de aanspraak op morele superioriteit van de gelovigen met hetzelfde argument dat moderne ongelovigen aanvoeren: de tien geboden bevatten geen regels die niet in de universele gedragscode van de mensheid voorkomen.” Maar even verder trekt hij zelf frontaal ten aanval tegen de evangelisten: “Geschoolde christenen moesten zich over esthetische weerzin heen zetten door te bedenken dat God zich in ‘vissers-Grieks’ ook tot eenvoudige lieden wilde wenden. Hiertegen is echter in te brengen dat de evangelies allesbehalve in jip-en-janneketaal zijn geschreven. De auteurs tonen gewoon een pijnlijk onvermogen om één taalregister te hanteren.” Meestal echter laat de auteur de critici van het christendom aan het woord. Die maakten zich vrolijk over hele en halve mirakels zoals de menswording bij een maagd, over de zoektocht naar het kruis van Jezus die spontaan tot een goed einde kwam wanneer een lepralijder één van de drie kandidaat-kruisen aanraakte en erdoor genezen werd, of over de sarcastische vraag hoe veel bossen er moeten gesloopt zijn om al die originele kruisen te maken die her en der geclaimd worden binnen het enorm rijke en gevarieerde christendom (waarmee de critici de enorme proliferatie van relikwieën bekritiseren).
Ondanks de veelvuldige aanvallen van critici, werd het christendom toch een wereldgodsdienst die veel andere religies uit het nest duwde. Dat bedoelde Julianus de Afvallige wanneer hij aan het einde van zijn leven de woorden “Je hebt gewonnen, Galileeër” sprak. De auteur zet zich als commentator bij het intellectuele debat dat daaraan voorafging in het kamp van de vrijdenkers en de heidenen, maar hij doet dat nauwelijks op een beschimpende, maar eerder op een beschouwende manier. Sine ira et studio. Dat maakt dit doorwrochte werk het lezen waard.
Je hebt gewonnen, Galileeër, van Anton van Hooff, 176p.
Uitgegeven bij Uitgeverij Omniboek, 2023