Componist Jan Hendrik Van Damme over Klankdomein ’23

by Knopskaya

photo: © Saïda Willekens

Klankdomein: Jan, je kreeg de vraag van Klankdomein om een nieuw werk te schrijven voor de bezetting fluit, viool en cello. Hoe pakte je dit aan, want het gaat hier toch  niet bepaald om een alledaagse bezetting?

 

Jan: De motivatie om het werk te schrijven kon ik niet zoeken in het vooruitzicht van veel uitvoeringsmogelijkheden voor m’n werk, want er zijn geen vaste ensembles met deze bezetting. Je zou dat kunnen oplossen door te schrijven voor twee sopraan-instrumenten en een basinstrument. Dan zou het werk – met wat aanpassingen – een tweede leven kunnen krijgen in een andere bezetting. De fluit zou vervangen kunnen worden door een klarinet, hobo, altblokfluit, sopraansaxofoon, shakuhachi of viool. Maar dat zorgt voor heel wat beperkingen. De belangrijkste beperking is dat je de typische eigenschappen van de drie instrumenten niet voluit kan benutten, omdat je er rekening mee moet houden dat alles ook op een ander instrument speelbaar moet zijn. Daarmee sluit je meteen al een aantal instrument-specifieke hedendaagse maar maar ook traditionele speeltechnieken uit.

 

Dit waren de uitdagingen die ik zag in deze bezetting:

  • De drie instrumenten als volwaardige partners inschakelen. Het mocht geen stuk voor dwarsfluit met strijkers begeleiding worden.
  • De mogelijkheden en de eigenheid van de drie individuele instrumenten ten volle laten klinken.
  • De mogelijkheden van het ensemble exploreren. Meteen een soort standaard voor deze bezetting installeren. Na het uitvoeren of beluisteren van m’n werk zou iedereen zich moeten afvragen waarom er geen kasten vol met partituren voor deze bezetting bestaan.

Die laatste uitdaging is wat hoogmoedig en verwaand. Maar het is wel wat me motiveerde tijdens het componeren.

 

Klankdomein: In je aanpak koos je uiteindelijk voor vier afzonderlijke deeltjes in Suite vorm. Is er dan  een onderliggend ‘ontspannings-idee’ dat hierin meegespeeld heeft? Of is er toch een eenheidsidee dat te ontdekken valt tussen de onderdelen voor een aandachtig luisteraar? 

 

Ik zocht een uitgangspunt dat de mogelijkheid gaf om zowel het ensemble als de verschillende instrumenten maximale kansen te geven. Als je een wil streven naar een universeel standaardwerk, zoek je het best niet te ver, dus kwam ik uit bij het vertolken van contrasterende basisemoties. Blij, bang, boos, bedroefd. Een lach en een traan. De bekende toneelmaskers (zie afbeelding).

Ik overwoog even met de sonatecyclus te werken, omdat contrastwerking daar ook centraal staat, in de afwisseling tussen de langzame en snelle delen, die ook ieder een eigen karakter hebben. Maar ik wilde ook een eigentijdse toonspraak gebruiken, met een hele vrije behandeling van harmonie en tonaliteit. Dus, omdat de sonatevorm niet alleen gaat over contrasten in tempo en karakter, maar ook over tonale relaties. koos ik ervoor om eerder een barokvormprincipe te hanteren, en basisemoties in een suite te presenteren.
De meest gebruikte titel van het luchtige deel uit de sonatecuclus, Scherzo betekent letterlijk grap. Daar wilde ik mee verder werken, Ik zocht grappen en grollen op in google translate en dat bracht me bij scherzi e barzellette. Ik dacht na over woorden die sterk contrasteren met grappen en grollen en zo kwam ik uit bij de titlel Scherzi, Dolori, Barzellette e Amori, een afwisseling van humor en smart.

 

Vanuit die titel begon ik te schrijven. Ik liet daarbij mijn muzikale verbeelding de vrije loop. Ik schreef hierboven dat ik niet gebonden wilde zijn aan de tonale wetmatigheden van een sonatevorm. Maar wanneer ik terugkeek op wat ik gemaakt had bleek dat er de samenhang tussen de delen toch in het harmonische te vinden is. Al de andere parameters zijn per deel zo contrasterend mogelijk. Deel 1 en 3 zijn agogisch, ze hebben een heel strak metrum en een stuwende ritmiek. In deel 2 en 4 probeer ik elk gevoel van metrum en ritmische stuwing zoveel mogelijk uit te schakelen. In deel 1 en 2 zit het muzikale verhaal in een melodisch, motivisch kleed. In deel 3 en 4 is het meer de textuur die het verhaal vertelt. Maar overkoepelend zit er wel een vaag tonaal centrum rond sol, al is het van bij aanvang onduidelijk of het nu een grote of een kleine tertstoonladder is.

 

In een eerste reactie schreef je me dat er in het werk een eenheid voelbaar is. Ik kan er zelf niet goed de vinger op leggen, maar ik ben het daarmee eens, omdat ik altijd een bepaalde atmosfeer – vooral harmonisch – in gedachten hield tijdens het schrijven. En tijdens het maken van de opeenvolgende delen, woog ik altijd de vorige delen af aan wat ik op dat moment maakte…

 

Ik noemde de compositie als geheel Scherzi, Dolori, Barzellette e Amori, maar gaf de deeltjes alleen een nummer, en geen naam, omdat ik mezelf wilde toestaan dat de gevoelsinhouden van de vier woorden in elk deel een plek zouden kunnen krijgen. Enerzijds licht het zwaartepunt in deel 1 wel op Scherzi, maar je zou er net zo goed aspecten van dolori, barzellette of amori in terug kunnen vinden.

 

Luisteraars zouden andere verwachtingen kunnen hebben bij het vierde deel; waar de liefde centraal staat. Het is niet het passionele, hartstochtelijke van de liefde dat hier klinkt, maar het aarzelende zoeken en aftasten van elkaar. De drie instrumenten vinden maar moeizaam een gelijke tred in het metrum, en ook harmonisch is het een stuntelige zoektocht naar harmonie. Ik hou ervan om de luisteraars niet achter te laten met een vermorzelende, wilde, euforische finale, maar wel met langzame, twijfelende muziek.

 

 

Misschien houdt u ook van:

Wij gebruiken cookies om onze website en de inhoud er van te optimaliseren. Akkoord