Festival van Salon-de-Provence: kamermuziek en krekels

by Knopskaya

Dankzij BE Culture mocht Klassiek Centraal voor de tweede maal aanwezig zijn op het kamermuziekfestival van Salon-de-Provence. Dit jaar ging het om een jubileumeditie, want al vijfentwintig jaar lang komen de beste kamermuzikanten ter wereld er in vriendschap hun begeestering overbrengen aan een fijnzinnig publiek.

Karakter

Het karakter van het festival is bijzonder charmant. De artiesten komen samen met hun familie naar Salon, een kleinere plaats in de Provence op een halfuurtje rijden van de luchthaven van Marseille, van Aix-en-Provence, Cavaillon en andere mooie plaatsen. Het plaatsje wordt trouwens onterecht een beetje in een hoekje geduwd. Misschien is dat net het geheim achter de bijzonder intieme sfeer van het festival. Reeds op de eerste avond werd duidelijk dat Salon voornamelijk een rustpunt is voor de artiest en tegelijkertijd een oase voor de fijnproever. Vlak voor het eerste concert kregen de collega’s van de Belgische pers de kans om amicaal samen met de muzikanten een babbel te doen op een klein binnenkoertje achteraan het kasteel van L’Empéri, waar ooit Nostradamus dagelijks zijn mantel aan de haak hing. De organisatie van het festival voorzag een walkingdinner. Terwijl we de pizza met verse streekproducten en een flesje rosé nuttigden, kon er gezellig worden gekeuveld. Zo raakte ik aan de praat met de jonge Amerikaanse pianist Henry Kramer, tweede plaats op de jongste Koningin Elisabethwedstrijd piano. Hij zou die avond afwisselend met Artistiek Directeur Erik Le Sage Mozart uit de Steinway op het podium toveren.

Mozart en Mistral

Het was de première, alle zitplaatsen uitverkocht en het was warm. De krekels gingen stilaan slapen, de muziek kon weerklinken. Rond 21u ving het programma Tout Mozart aan. Naast Artistiek Directeur Le Sage, speelden ook zijn medeorganisatoren, klarinettist Paul Meyer en fluitist Emmanuel Pahud, mee. Het was Mozart op zijn spontaanst. Mozart besteedde veel aandacht aan instrumenten zoals de traverso en de klarinet, en liet ze vaak in dialoog gaan. Deze dialoog kwam mooi naar voor. Een bijzondere prestatie was diegene van de jonge altvioliste Marie Chilemme. Zij speelde vlot, doch beheerst, maar liet de fijne nootjes doorheen haar hele lichaam werken, waardoor het karakter van Mozarts muziek mooi visueel werd weergegeven.

Er waaide enorm veel wind, de partijen moesten met wasspelden worden bevestigd en soms was dit zelfs niet genoeg. Tijdens de derde beweging van het Quator nr 1 in re groot, KV 285, waaiden zelfs de pupiters om. Violiste Maja Avramović moest even halt houden, terwijl Marie Chilemme spelend de pupiter met haar voet opving en fluitist Emmanuel Pahud spelend het boeltje terug rechtop hielp. En intussen ging de muziek gewoon verder. Een kleine speling van de natuur, die het concert een extra plezante dimensie zou bezorgen. Het was een spontaan toneeltje waarop ongetrainde muzikanten lang zouden moeten oefenen.

Bach in de Abdij

De wortels van de éénenveertigjarige cellist Claudio Bohorquez bevinden zich in Peru en Uruguay. Toch voelt hij zich op en top Duitser. Bach spelen, de componist die Duitsland nooit heeft verlaten, is voor hem dus eigenlijk een vorm van chauvinisme. Wie Bach en cello zegt, denkt onmiddellijk aan de beroemde suites. Bohorquez bracht de eerste en meest gekende suite, in combinatie met de derde, tijdens een intiem concert dat plaatsvond in de kapel van de abdij van Sainte-Croix. Het was middag in de Provence, de kledij kleefde letterlijk aan het lichaam van publiek en muzikant. Toch was de sfeer intiem en zuiver. Tijdens de derde suite werd de hitte Bohorquez even teveel. Hij ving een kleine black-out op door even te laten denken dat hij een nootje miste. Wat volgde was pure improvisatie in de stijl van de grootmeester en componist. Wie de suites niet vanbuiten kent, merkte nauwelijks wat. Zoiets kan door kenners enkel worden bewonderd, want binnen de stijl van de speciale variaties die de cellosuites karakteriseren, is slechts een dunne improvisatiemarge mogelijk. De prachtige, warme geluidskleuren van zijn instrument maakten de beleving extra historisch. Niet moeilijk, hij speelt op een Ruggieri – van de gelijknamige zeventiende-eeuwse cellobouwer.

Groot en klein gestrijk

In de vooravond was het de beurt aan violist Alexandre Pascal, een ander jong talent uit een virtuoze familie – u herinnert zich wellicht KEW cello-laureaat Aurélien Pascal nog. De jongemannen lijken trouwens erg op elkaar, maar dit terzijde. Alexandre speelde dit concert samen met zijn vriend en contrabassist Olivier Thiery in de église SaintMichel.

Olivier Thiery bracht een ode aan zijn muziekinstrument door te bewijzen dat er wel degelijk solomuziek bestaat voor contrabas en dat deze niet steeds zeer diep en zwaar hoeft te klinken. Hij koos voor eigentijdse componisten zoals Hans Werner Henze (1926-2012) en Philippe Hersant (°1948).  De compositie van Henze bestond uit negen bewegingen, die elk een andere kleur en tempo belichtten en hierdoor de mogelijkheden van de contrabas muzikaal uitdrukten.

Alexandre Pascal speelde vervolgens de beroemde Chaconne van Johann Sebastian Bach (1685-1750). Hij gaf een zeer mooie duiding over wat een chaconne nu eigenlijk is, net zoals een gigue of een gavotte. Wat Bach deed, was eigenlijk een oude dans – op dat moment vrij eigentijds – een transcendent karakter geven. Zo werd het stuk bijvoorbeeld ook ingezet bij religieuze aangelegenheden zoals begrafenissen. Het transcendente zit hem vooral in de polyfone klanken die toenemen tegen het midden van de compositie. Hier zat Pascal niet steeds op een gelijke lijn. Toch was het begeesterend en karaktervol gespeeld. Het transcendente kwam mooi naar voor en weinigen hadden het gehoord. Laat ons dus niet muggenziften.

Tot slot mocht het wat speels zijn. Een amusante opvoering van vijf stukken van de Argentijnse tangocomponist en bandoneonist Astor Piazzolla (1921-1992) waren een frisse en sfeervolle afsluiter. Een prima keuze om beide instrumenten te blenden.

Concerto Furioso

Het laatste concert op Château l’Empéri was een ode aan het hout. Omstreeks 21u werd er ingezet met het Sextuor H. 174 van Bohuslav Martinů (1890 –1959) voor zes blazers. Er waren iets minder aanwezigen, maar de kwaliteit en appreciatie van het publiek van deze laatste avond was dubbel. Er ontstonden muzikale babbels op de tribune over de keuze voor dit stuk, uit de Amerikaans geïnspireerde periode van de componist. Het deed wat Gershwin-achtig aan. De blazers werden begeleid door pianist Eric Le Sage.

Na de minder courante componist was het de beurt aan een minder courant instrument: de marimba. Deze werd gegeseld door Ria Ideta. Zij speelde samen met fagottist Gilbert Audin de compositie van Alexandre Ouzounoff (°1955). Het was trouwens de première van het stuk. Ouzounoff vertelde tijdens ons interview na afloop over de speciale combinatie fagot-marimba. Beide instrumenten worden gemaakt uit hetzelfde hout. Daarom heet het stuk zeer toepasselijk Borneo. De stijl is vrij avant-gardistisch, maar alle kunstingrepen zoals zilverpapiertjes, stokjes of breinaalden worden gemeden. De marimba wordt zuiver als instrument benaderd. Ouzounoff vertelde ons ook over zijn andere composities, voornamelijk voor koor “want iedere goede componist dient een koorwerk af te leveren”.

Marimbaspeelster Ria Ideta speelde nog de korte maar intieme Cavatina van Stanley Myers (1933-1993) om te besluiten.

Brahms en Dvořák intiem

Pianist Henry Kramer nam het roer terug in handen en speelde samen met de andere organisatoren en gastmuzikant en cellist Claudio Bohorquez twee lange, maar intieme stukken. Eerst en vooral het Trio voor klarinet, cello en piano in la klein opus 114 uit 1891 van Johannes Brahms (1833-1897). Waarom de nadruk op het intieme? Brahms werd door chambristen lang veel te zwaar gespeeld en geïnterpreteerd. Het leek wel of het donkere marmer uit de interieurs van zijn periode  in de muziek moest gevoeld worden. Dit terwijl Brahms leefde in de streek rond Baden-Baden; groene natuur, kabbelende beekjes. Een kamer is iets intiems, niets zwaars. Laat kamermuziek dus ook zo klinken. En dat deden de muzikanten ook. Toch zeer bijzonder, aangezien ze hun partijen elk afzonderlijk inoefenden. Twee dagen eerder zaten we tenslotte nog samen met Bohorquez op het vliegtuig. Veel tijd was er dus niet.

En zo verliep het ook met het Quintet voor piano in la groot opus 81 uit 1887 van Antonin Dvořák (1841-1904). Het ging om een apart arrangement voor piano en vijf blazers. Het zware, strenge of soms bijzonder lyrische, Oost-Europese karakter dat men vaak benadrukt in zijn muziek, maakte plaats voor fijne klanken en intieme momenten. Een mooie afsluiter.

Heeft u zin om volgend jaar ook naar Salon-de-Provence af te reizen? Wees er dan zeker op tijd bij, want gezien het kwalitatief hoogstaande doch knusse karakter van het festival zijn de plaatsen beperkt. Meer informatie kunt u vinden op hun website.


  • WAT: Belgische persreis naar het kamermuziekfestival van Salon-de-Provence
  • WIE: een organisatie van BE Culture
  • WAAR: Salon-de-Provence, Frankrijk
  • WANNEER: 31 juli – 2 augustus 2017
  • Foto: © BE Culture

Misschien houdt u ook van:

Wij gebruiken cookies om onze website en de inhoud er van te optimaliseren. Akkoord