Eindelijk een overzichtswerk over het middeleeuwse Brabant en bij uitbreiding het volledige hertogdom Brabant door middeleeuwse vorstenkenner professor Edward De Maesschalck.
Uit het niets…
Het jaar 1000. Uit het niets scheppen de nazaten van de Karolingische vorsten tussen Maas en Schelde een land: het hertogdom Brabant. Vanuit het kleine Leuven en met de machtige abdij van Nijvel als eerste steunpunt halen ze met grote hardnekkigheid vele gebieden binnen: steden als Brussel, Tienen, Gembloers, Antwerpen en Breda vallen onder hun bevoegdheid. Rond 1200 worden ’s-Hertogenbosch (het bos van de hertog) en tal van andere steden zoals Turnhout, Helmond en Eindhoven gesticht.
De vorming en opgang van Brabant is een ingewikkelde puzzel van talloze gebeurtenissen, veldslagen, huwelijken, tragische overlijdens en bittere strijd om de macht. Voor het eerst krijgt de lezer het hele verhaal in chronologische volgorde en in een begrijpelijke taal, met bovendien meer dan honderd vertaalde citaten uit charters en verhalen van auteurs, die het vanaf de eerste rij hebben meegemaakt…
De auteur aan het woord
Over het verre verleden van Vlaanderen schreef Edward De Maesschalck al een hele reeks boeken, van De graven van Vlaanderen over De Bourgondische vorsten en Oranje tegen Spanje tot Het strijdtoneel van Europa (over de Habsburgse vorsten in hun eeuwige strijd tegen Frankrijk), maar er ontbrak nog iets wezenlijks! Hoe zat het eigenlijk met de hertogen van Brabant? Brabant werd in 1430 ingelijfd bij het Bourgondische landencomplex en het ging om een hoogst belangrijke speler, want onder Bourgondisch bestuur groeide Brabant uit tot het hart van de Lage Landen en vandaag is Brussel zelfs de hoofdstad van de Europese Unie.
Die ontwikkeling is des te merkwaardiger omdat Brabant ontstond in Niemandsland, waar zelfs in de hoogtijdagen van de Romeinse tijd weinig mensen woonden. Dit Niemandsland sterkte zich uit tussen de Maas en de Schelde, was bedekt met bossen en heidegronden en lag ver van de Romeinse heirbanen, die in een grote bocht onder het toekomstige Brabant door liepen. Ook in de Frankische tijd vestigden de nieuwkomers zich graag in de alluviale vlakten rond de Maas, Rijn en Moezel en doorkruisten ze haastig de weinig herbergzame streek van het toekomstige Brabant. Daarna was het gebied vooral een wingewest voor verre kloosters en abdijen, die er uithoven stichtten.
Niet toevallig waren de eerste bisschopssteden in de Lage Landen Utrecht, Maastricht, Tongeren, Luik, Doornik, Kamerijk en Atrecht, en niet Leuven, Brussel, Antwerpen of ’s-Hertogenbosch. Waaraan heeft Brabant dan toch zijn onstuitbare ontwikkeling te danken? Hoe is het zover kunnen komen? Dat is de opdracht van dit boek!
De eerste graaf van Leuven, Lambert met de Baard, wordt pas vermeld in 1003, maar hij is in feite al het eindpunt van een eeuwenlange strijd om de macht, eerst in het Frakische Austrasië en daarna in het Karolingische Lotharingen. Het laatste zou uit elkaar vallen in Neder- en Opper-Lotharingen. Opper-Lotharingen is vandaag de dag Lorraine
In Frankrijk, terwijl Neder-Lotharingen het gebied omvatte tussen de Schelde en de Rijn. Waarbinnen later Brabant zou ontstaan. Daar kwamen in de negende eeuw de Reiniers (Reginari) aan de macht, die wellicht afstamden van een Vikinghoofdman, maar die ver- want raakten met de Karolingische dynastie en sindsdien bijzonder hoge ambities koestrden. Ze maakten het zo bont dat ze overal werden uitgesloten, maar ze gaven het niet op, tot twee broers eindelijk vaste voet aan de grond kregen: Reinier IV in Mons (Hene- gouwen) en Lambert met de Baard in Leuven. De laatste werd bovendien al gauw voogd van de beroemde abdij van Nijvel, die beschouwd werd als de bakermat van de Karolin- gers. Vanaf toen begon de uitbreiding van zijn grondgebied, eerst naar het zuiden richting Luik (Bruningerode, Gembloers), daarna naar het westen (Brussel, Asse, Affligem) en ten slotte naar het noorden (Antwerpen en de Kempen) tot aan de Maas.
Enkele grote figuren traden op de voorgrond, zoals Godfried I met de Baard (1095- 1139), de eerste die de hertogtitel van Neder-Lotharingen droeg en onder wiens bewind de grote premonstratenzer abdijen werden gesticht (Antwerpen, ’t Park, Tongerlo, Averbode). Hertog Godfried III (1155-1190) bracht tal van enclaves, zoals Aarschot en Diest, onder zijn controle, maar de belangrijkste vorst was toch Hendrik I (1190-1235), de eerste hertog die zich ‘van Brabant’ noemde. Hij legde een netwerk van steden aan, vooral op weg naar het verre ’s-Hertogenbosch (Herentals, Turnhout, Hoogstraten, Of- sterwijk, Helmond, Eindhoven) en wist Brabant tot zijn uiterste grenzen op te rekken. Niet toevallig werd voor hem een eerste indrukwekkend grafmonument opgericht in de Sint-Pieterskerk van zijn hoofdstad Leuven.
Grote veranderingen vonden plaats onder het bewind van Jan I van Brabant (1268- 1294). Niet alleen verhuisde hij zijn residentie van Leuven naar Brussel, waardoor deze stad zich razendsnel begon te ontwikkelen, maar bovendien zou hij het toenmalige Limburg (niet te verwarren met de huidige provincie Limburg) en de gebieden van Overmaas innemen door de Slag bij Woeringen (1288) te winnen. Daarmee werd de ontluikende handelsweg van Brugge naar Keulen extra beveiligd. Dat kostte handenvol geld, zodat Jan I een beroep moest doen op een buitengewone bede, maar in ruil konden de onderdanen heel wat voorrechten in de wacht slepen. Sindsdien zouden dergelijke bedelpartijen niet meer stoppen en vroegen de onderdanen steeds meer voorrechten, zodat de suzereiniteit van de vorst ernstig werd aangetast. Onder zijn opvolgers Jan II (1292-1312) en Jan III (1312-1355) leidde dit tot het Charter van Kortenberg (1312) en het Vlaams en het Waals Charter (1314), waardoor de bevoogding van de hertogen verder toenam. Onder invloed van de Guldensporenslag in Vlaanderen (1302) zouden boven- dien de ambachten pogingen ondernemen om bestaansrecht te verwerven en inspraak te eisen, wat aanleiding gaf tot verschillende opstanden in de steden.
Jan III overleefde al zijn zonen, waardoor in 1355 zijn oudste dochter Johanna aan het bewind kwam, die getrouwd was met Wenceslas van Luxemburg. De Brabanders maakten van de gelegenheid gebruik om hoge eisen te stellen tijdens de eerste Blijde Inkomst (1356), een soort grondwet die Brabant onderscheidde van alle omliggende landen. Wenceslas was een beroerde veldheer, want eerst verloor hij de strijd met de Vlaamse graaf, die Mechelen en Antwerpen wist te veroveren (1356), waarna hij verwikkeld raakte in een oorlog met Gelre, die leidde tot de verloren Slag bij Baesweiler (1371) en nog meer betutteling door zijn onderdanen. Toen hij in 1383 overleed, stond zijn weduwe Johanna er alleen voor en kon zich slechts handhaven door een beroep te doen op de Bourgondische hertog Filips de Stoute, die gehuwd was met Johanna’s nicht, Margaretha van Male. Omdat ze zelf kinderloos was gebleven, schonk ze hem eerst Limburg en de landen van Overmaas en liet daarna ook Brabant zelf aan hem over. De Brabanders stelden wel als voorwaarde dat hun land onafhankelijk moest blijven, wat enkel kon door niet de oudste zoon van Filips de Stoute (Jan zonder Vrees), maar wel de twee- de zoon (Antoon van Bourgondië) als opvolger te aanvaarden.
De laatste fase van de Brabantse onafhankelijkheid werd een tragisch verhaal. De eerste Bourgondische vorst in Brabant, Antoon van Bourgondië (1406-1415), was een sterke persoonlijkheid die Brabant op moderne (Bourgondisch-Franse) leest zou schoeien, maar hij sneuvelde onverwacht in de strijd tegen de Engelsen bij Azincourt.
De geschiedenis van Brabant is een lang verhaal, waarin veel aandacht gaat naar de moeizame verhouding tussen vorst en onderdanen. Die zou leiden tot een uitzonderlijk constitutioneel regime, zoals er geen ander bestond in West-Europa. Maar het verhaal van de graven en hertogen van Leuven en Brabant gaat ook over lief en leed, een explosie van religie en literatuur, heroïsche gevechten en bittere opstanden, de pest en de jodenvervolging, de ambities van adel en steden, de bouw van stadswallen en reusachtige kerken, en de stichting van de eerste universiteit in de Lage Landen. Om de lezer de kans te geven zich in het verleden in te leven, werden meer dan honderd fragmenten uit Latijnse, Franse en Dietse bronnen zorgvuldig naar het Nederlands vertaald.
Laten we is een passage en wat kleine details uit het werk onder de loep nemen zoals het Graafschap Leuven voor het Hertogdom Brabant.
‘’Graafschap Leuven’’
Hoe Lambert met de Baard (ca. 950-1015), de jongere broer van Reinier IV, uitgerekend in Leuven is beland, blijft een mysterie. Zijn oom Rudolf bezat vóór zijn verbanning in 958 weliswaar delen van Haspengouw, maar of Leuven daarbij hoorde, is niet bekend. En waarom uitgerekend Leuven en niet bijvoorbeeld Diest, dat al in 837 genoemd wordt als een ondergouw, of Aarschot, waar later een graafschap zou ontstaan? Volgens sommigen erfde Lambert de regio Leuven van Ansfried de Jongere, die in 995 bisschop werd van Utrecht en toen afstand deed van zijn aardse bezittingen. Om dat geloofwaardig te maken, werd een ingewikkelde familierelatie voorgesteld, waarbij de grootmoeder van Lambert (echtgenote van Reinier II) de tante was van bisschop Ansfried. Als bewijs daarvoor wordt aangevoerd dat Lambert dezelfde naam draagt als de vader van Ansfried, wat in de middeleeuwen dikwijls wijst op nauwe verwantschap. Een andere hypothese introduceert ‘Adela van Leuven’ als de moeder van Lambert, maar dat is meer dan giswerk, want zijn moeder heette wel degelijk Adela, maar zij was afkomstig van Dagsburg, een graafschap in de Vogezen.
Het is best mogelijk dat Lambert zich gewoon meester maakte van de overgang van de Dijle, waar een kleine handelsgemeenschap was ontstaan bij een doorwaadbare plaats in de rivier. Leuven was aanvankelijk niet veel groter dan de latere banmijl, die zich uitstrekte tot Leefdaal, Haacht, Rotselaar, Wezemaal, Lubbeek en Lovenjoel. In het zuiden werd het gebied begrensd door het graafschap Bruningerode, dat reikte tot in Heverlee. Volgens een hardnekkige traditie stond in Leuven op de plaats van het latere Groot Begijnhof een vervallen burcht voor een Karolingische gouwgraaf, de zo- genoemde Aude Borghe of Aborch, maar zeker is dat niet. In elk geval liet de nieuwe graaf meteen een nieuwe burcht bouwen op een eiland in de Dijle (’s-Hertogeneiland). De vroegste vermelding van Lambert als graaf van Leuven dateert pas van 1003, in een charter waarin hij genoemd wordt als voogd van de abdij van Nijvel.
Ondertussen was ook in het graafschap Vlaanderen een geduchte vorst opgestaan, Boudewijn IV, eveneens genoemd ‘met de Baard’. Lambert I bood hem zijn diensten aan en hield zo de familietraditie in ere, waarin zonder scrupules werd samengewerkt met machthebbers van over de Schelde. In 1006 stak Boudewijn IV die grens over en veroverde met Lamberts hulp de markgraafschappen Valencijn en Ename. De toenmalige keizer. Hendrik II, reageerde prompt en trok op zijn beurt een jaar later de Schelde over en veroverde de burcht van Gent. Uiteindelijk zouden beide partijen zich in 1007 in Aken verzoenen. De Vlaamse graaf kreeg als beloning het eiland Walcheren, maar Lambert I kreeg helemaal niets en bleef ontevreden achter.
Kloosters en abdijen
De graaf van Leuven was voogd van twee bestaande abdijen aan zijn zuidgrens (Nijvel en Gembloers), maar de eerste stichting van een nieuw klooster binnen zijn machtsgebied vond pas plaats in 1086. Het ging om de abdij van Affligem, zoals we verderop in dit boek zullen zien. Anderzijds hadden in de elfde eeuw tal van grote en beroemde abdijen bezittingen in het latere Brabant, meestal grote hoeven, akkers, weiden en bossen, soms ook dorpen en watermolens. In Vlaanderen ging het om de Gentse abdijen van Sint- Baafs en Sint-Pieters; in Henegouwen om de Sainte-Waudru in Bergen, Lobbes, Soignies en Crespin; in Noord-Frankrijk om Reims, Saint-Amand-les-Eaux, Denain, Corbie en Sint-Vaast in Atrecht; in Luik om Sint-Truiden; in Duits gebied om Echternach, Lorsch en Kornelimünster bij Aken. Heel wat bezittingen behoorden ook tot de kapittels van Luik, Maastricht en Aken. Dit toont nogmaals aan dat het latere Brabant vooral een ontginningsgebied was met aanvankelijk weinig of geen belangrijke centra. Het graafschap Brabant is echt wel door de Leuvense graven uit het niets gecreëerd. Vanaf 1200 zouden al die uitheemse abdijen het moeilijk krijgen om zich te handhaven en verkochten ze tal van bezittingen aan lokale heren en abdijen.
Dit en nog veel meer ontdekt u in De Hertogen van Brabant (640-1430) door Edward De Maesschalck.
Een boek dat niet mag ontbreken in uw geschiedenis boeken collectie!
Edward De Maesschalck is dr. In de geschiedenis en auteur van veelgeprezen boeken over de geschiedenis van de Nederlanden. Bij Sterck & De Vreese publiceerde hij Moed en tegenspoed. Edelvrouwen in de Bourgondische tijd
De Hertogen van Brabant (640-1430) door Edward De Maesschalck verscheen bij uitgeverij Sterck & De Vreese in een prachtig geïllustreerde hardcover uitgave blz 416 € 44,90 ISBN 9789464712209 www.sterckendevreese.nl