Gabriel Fauré (1845-1925) componeerde zijn Requiem in d-mineur, opus 48 tussen 1887 en 1890. Het Requiem is Faurés bekendste langere werk. Het stuk is geschreven voor koor en orkest. Beroemde gedeelten uit het Requiem zijn de Hostias-solo van de bariton in het Offertorium, de sopraanaria Pie Jesu en het Libera Me.
De reden waarom Fauré het werk heeft gecomponeerd is niet bekend. Een mogelijke aanleiding kan de dood van zijn vader in 1885 zijn, en de dood van zijn moeder twee jaar later op oudejaarsavond 1887. Desalniettemin was Fauré al met het werk begonnen toen zijn moeder overleed. Fauré zei later over de reden tot componeren: “ik heb het nergens voor gecomponeerd… gewoon voor het plezier, als u me dat toelaat te zeggen!”
Het eerst geschreven deel is het Libera Me, dat al eerder als een losstaand werk werd gecomponeerd in 1877. (bron: Wikipedia)
Ter herdenking van de honderdste verjaardag van Fauré’s dood op 4 november 1924 heeft het Naamse Kamerkoor ervoor gekozen om enkele van zijn vele sacrale partituren op te nemen.
Onder leiding van Thibaut Lenaerts volgt het Naamse Kamerkoor de dynamische aanwijzingen van Fauré tot op de letter, van pianissimo tot forte. Maar dit respect voor de letter zou niets zijn als het niet gepaard ging met een diep begrip van de geest van dit werk. Een harmonium en de strijkers van het Millenium Orchestra versmelten tot een serene zoetheid die een voorbode lijkt te zijn van die van het Agnus Dei van het Requiem. Er is een typisch Faureïsch hedonisme, een quietisme in D majeur, bescheidenheid maar tegelijkertijd een grote innerlijke kracht.
Weinig bekend, de korte stukken die dit album accentueren. Zo zijn de twee motetten voor vrouwelijke solostemmen opus 65. Het Ave verum, gecomponeerd voor twee stemmen, sopraan en alt, is buitengewoon helder: beginnend in A-flat, dan evoluerend naar een G-flat, dan een F-majeur die op zijn beurt wordt beïnvloed door toevalligheden, het zit vol ongrijpbare onzekerheden die de essentie vormen van Fauré’s kunst, en die we vinden in het Tantum ergo voor drie stemmen, twee voor sopranen en één voor alt, beginnend bij E majeur maar voortdurend modulerend. Begeleid door een discreet harmonium, omlijsten deze twee stukken het duo voor twee mannenstemmen, tenor en bariton, Maria Mater gratiae, waar het de ritmes zijn die veranderen, en die het Naamse Kamerkoor op elegante wijze verwijdert.
Dezelfde zoektocht naar licht is zichtbaar voor En prière, een melodie voor sopraan en orgel, die de vrouwenstemmen van het koor unisono en onberispelijke homogeniteit zingen, op harp-arpeggio’s, waardoor dit stuk van beminnelijk muzikaal beeldhouwwerk een prachtige demonstratie van meesterschap is. (Bron: Forumopera)
Kortom, een prachtopname
Ricercar RIC 469 – http://www.outhere-music.com