Het is altijd weer uitkijken naar een nieuw album van de Portugese violist Bruno Monteiro en zijn trouwe muzikale partner João Paulo Santos. Ditmaal kiezen ze niet enkel opnieuw voor hun vaste Belgische label Et’cetera, maar betuigen ze ook hun bewondering voor de Franco-Belgische muziek tijdens de gouden periode van de Romantiek. België wordt vertegenwoordigd door César Franck, Henri Vieuxtemps en Eugène Ysaÿe, Frankrijk door Gabriel Fauré en Camille Saint-Saëns. Waar er bij het Franse repertoire gekozen werd voor couranter opgevoerde stukken, werd er bij het Belgische gedeelte van het album bewust voor geopteerd om minder courante stukken naar voor te schuiven, met de betrachting deze vaker in het repertoire van artiesten te zien opgenomen worden. Pure liefde voor mooie muziek dus, voor die pareltjes die nog dienen ontdekt te worden.
Van Vieuxtemps horen we de Grande Sonata voor piano en viool in D Majeur opus 12 uit 1843, die de componist schreef toen hij nauwelijks 22 jaar oud was. Toch had hij al een goedgevulde carrière achter de rug omdat zijn talent reeds opgemerkt was toen hij nog maar een kind was. Het resultaat is dan ook zeer mature muziek. Een lijvig stuk ook. Het duurt maar liefst 40 minuten in 4 bewegingen. We voelen hier zeer sterke wortels naar het verleden, stevige passages geïnspireerd op Beethoven, vooral tijdens het Scherzo – de tweede beweging. Vooral een rijk stukje, waaruit een grote muzikale veelzijdigheid blijkt. Een levendig stuk, waarbij we van emotie naar emotie gedreven worden. Maar toch weten Monteiro en Paulo Santos ons het meest te bekoren tijdens het droomachtige Largo, met bijna religieuze insteek. Het Allegro dat volgt neemt ons dan weer mee in een mooie dialoog tussen beide instrumenten als volwaardige partners.
Datzelfde jaar schreef César Franck zijn Andantino quietoso opus 6. Het was geschreven om samen met zijn broer op te voeren, die violist was. Van dit stuk gaat een mooie innerlijke schoonheid uit. Een beetje zoals wandelen in een betoverende tuin waar iedere kleine bloem het oog beroert. Zo weet ook iedere noot hier een beetje van die betovering aan te raken. Een klein werkje van immense schoonheid, net als de Mélancolie, die pas na zijn dood werd gepubliceerd. Het was slechts bedoeld als notenleeroefening, maar werd op het toppunt van zijn creativiteit geschreven. Alle weemoed van de periode zit erin verwerkt, samen met druppeltjes hoop. Fijnzinnig en pretentieloos gespeeld. Even betoverend – om in de sfeer te blijven – is de Berceuse opus 16 van Gabriël Fauré, geschreven in 1878-79. Een zeer lieflijk en toch diepgaand stukje
Saint-Saëns mocht Frankrijk vertegenwoordigen tijdens de Panama-Pacific expositie. Als dank voor de gastvrijheid schreef hij zijn Elegie opus 143 in 1915. Anders dan andere elegieën, wordt hier geen tristesse opgewekt, maar eerder pure schoonheid. Virtuositeit die steeds naar een hoge niveau wordt gebracht. Alsof de componist wil bedanken voor zijn hele ervaring die hij in muziek heeft willen weergeven.
Het album eindigt met een volwaardig staaltje pure kunnen en kunst van eigen bodem met de Caprice d’après l’Étude en forme de Valse opus 52, mede geschreven door Eugène Ysaÿe, gebaseerd op werk van Saint-Saëns. Alle genialiteit van beide componisten-uitvoerders komt tijdens deze opname naar boven.
Dit album is vooral een weergave van liefde voor de romantiek en de componisten die erin rondwaarden, met oog voor de grote stukken evenzeer als voor de kleine parels binnen hun oeuvre. Alweer een schot in de roos voor dit muzikale duo.
KTC 1791